Waarom dit boek?

Een politiebureau is een voor het publiek toegankelijke vesting [1].

Veel slachtoffers van stalkers (b)lijken niet één, maar twee vijanden te hebben: de stalker en de politie. De ene vijand is actief bezig hun leven kapot te maken en de ander kijkt passief toe hoe dat gebeurt. Het gevoel van machteloosheid van de slachtoffers wordt daardoor verdubbeld. Hun trauma’s ook. Sommigen van hen krijgen het gevoel dat zij zich moeten laten stalken tot de dood erop volgt. Voor het zestienjarige meisje Hümeyra werd dit realiteit. Zij had al meer dan een half jaar het gevoel dat ze vogelvrij was, toen zij in december 2018 werd gedood door een stalker. Ik weet nog precies waar ik was toen dat gebeurde: in het klaslokaal voor de opleiding tot recherchepsycholoog bij het RINO in Utrecht. Verbijstering alom.

Na deze moord was de politie Rotterdam aan de beurt om zich machteloos, getraumatiseerd en bovenal beschaamd te voelen. Er moest gezocht worden naar excuses, die er niet bleken te zijn. Want, welk excuus moet je bedenken, als achteraf blijkt dat meer dan vijftig politiemensen van die zaak op de hoogte waren? En toch kon de dader meer dan een half jaar zijn gang gaan, tot hij haar uiteindelijk om het leven bracht.

Naar aanleiding van deze moord deed de Inspectie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid onderzoek naar de toedracht. De conclusies in het rapport (2019) leken op die in het rapport Twee Steden uit 2016. Dat rapport ging over de moord op Linda van der Giesen, die ook werd gedood door een stalker. Twee rapporten in drie jaar. De politie bleek hardleers te zijn. Na de moord op Hümeyra moest de politie aan de bak om dit werkproces voor eens en altijd professioneel op de rit te krijgen. De minister gaf de politie daartoe de opdracht. Twee jaar later schreef hij aan de Tweede Kamer: ‘Er is al veel gerealiseerd, maar we zijn er nog niet’ [2]. Voor ambtenaren is dit verhullend taalgebruik om te zeggen dat het einddoel nog ver weg is. Op beide rapporten kom ik geregeld terug.

Rotterdam heeft het werkproces belaging verbeterd, maar optimaal is het inderdaad nog lang niet. Op 11 januari jongstleden kwam de NOS met een bericht dat de aanpak van stalkers vijf jaar na de dood van Hümeyra nog altijd tekortschiet. Dit baseerde men op het rapport ‘Gestalkt. Gezien. Gehoord?’ van de Inspectie Justitie en Veiligheid [3]. Het rapport evalueert de maatregelen die na de moord op Hümeyra zijn genomen.  

Als we kijken naar de manier waarop Rotterdam dit werkproces heeft verbeterd dan kan ik daar gemakkelijk gaten in schieten. De hoog risicozaken krijgen daar tegenwoordig weliswaar extra aandacht (vreemd dat dit een verbetering moest zijn), maar de rest van de zaken (laag/gemiddeld risico) wordt als vanouds afgehandeld langs de ‘reguliere’ weg. Zo staat het althans aangegeven in een schema van de nieuwe aanpak van Rotterdam, dat werd gepubliceerd in het themanummer stalking van de Ontwikkelagenda Veiligheid Voorop van de VNG [4]. De reguliere afhandeling van niet hoog risicozaken gaat om de meerderheid van de zaken. Wij weten allemaal wat ‘de reguliere weg’ betekent, namelijk dat al die laag en gemiddeld risicozaken als vanouds slecht of niet worden opgepakt. De waan van de dag en een gebrek aan kennis op de werkvloeren zorgen ervoor dat de slachtoffers in die zaken nog steeds in de kou staan en dat die zaken uiteindelijk escaleren.

Dit feit staat niet in het rapport van de Inspectie. Dat is vreemd, want het is een grote zwakke plek in de zogenaamd nieuwe aanpak. Rotterdam beveelt haar handelswijze ondertussen landelijk aan als dé oplossing, terwijl de verbetering alleen een zeer klein percentage van de zaken betreft. Zolang al die laag en gemiddeld risicozaken geen hogere prioriteit krijgen verandert er voor de meerderheid van de slachtoffers echter niets en is er bij lange na nog geen sprake van een sluitende aanpak.


De impact van stalking op slachtoffers is enorm en leidt tot een onafgebroken gevoel van onveiligheid dat doorwerkt in alle dagelijkse bezigheden. Deze mensen verdienen dat door de betrokken organisaties snel en adequaat wordt opgetreden en dat hen bescherming wordt geboden [5].

De reden waarom ik hierover een boek wilde schrijven, is omdat ik als rechercheur zelf jarenlang dit soort zaken heb gedraaid. Het waren mijn favoriete zaken, omdat ik van grote betekenis kon zijn voor de slachtoffers. Voor hen maakte ik het verschil tussen hemel en hel. Vanuit mijn passie voor die zaken ben ik uiteindelijk recherchepsycholoog geworden. Dat is een postacademische studie voor universitair geschoolde psychologen, die wordt gegeven door de RINO GROEP, in samenwerking met de politie. Onderwerpen die in deze studie onder andere aan de orde komen zijn verhooradvisering, risicotaxatie en het beoordelen van zedenzaken. Later meer daarover.

Recherchepsychologen zijn bij de politie de hoogstopgeleide en daardoor best gekwalificeerde specialisten om de regie te voeren over het werkproces belaging. Het probleem is dat er maar weinig van zijn, gemiddeld twee per politie-eenheid. Daardoor worden zij alleen geconsulteerd bij hoog risicozaken en zelfs dan vaker niet dan wel. Dat komt, doordat de regie over belagingszaken is ondergebracht bij Huiselijk Geweld, een bij uitstek blauw thema.

Dat is een systeemfout, want belaging is high impact crime. Belaging is een complex en dus kennisintensief onderwerp dat thuishoort bij de opsporing. Bij Huiselijk Geweld werken prima mensen, maar het zijn leken als het gaat om het thema belaging. Stalkers zijn personen met complexe psychische en sociale problematiek en de beoordeling van die zaken mag daarom nooit worden overgelaten aan leken. Dat zou hetzelfde zijn als de dienders van Huiselijk Geweld in een tbs-kliniek laten beslissen welke tbs-klant wel en welke niet mag worden vrijgelaten. Toch is dat precies wat er elke dag op alle Nederlandse politiebureaus gebeurt.

Bij de politie mag je niet zeggen dat een collega een leek is, want dan ben je niet collegiaal. Dit raakt direct aan de politiecultuur, want kritisch zijn wordt gezien als aanval op de saamhorigheid. In mijn boek over de politiecultuur leg ik uit dat saamhorigheid een kernkwaliteit is van de politiecultuur, maar dat die kwaliteit valkuilen heeft. Als je niet kritisch mag zijn, zelfs niet op een werkproces dat slecht is georganiseerd, dan kun je als organisatie niet fatsoenlijk functioneren, laat staan innoveren.

Het schrijven van dit boek was een complexe uitdaging van twee jaar. Het vinden van de juiste toon was erg lastig. Voor de zekerheid heb ik het manuscript laten proeflezen door politiemensen, ketenpartners, slachtoffers en relevante anderen. Zij vonden de inhoud goed, maar de toon niet. Daarom heb ik dat aangepast. Ik moet toegeven dat dit mij enorm veel moeite heeft gekost, want er is alle reden tot boosheid. Dat dit werkproces nog steeds niet op orde is heeft namelijk niets te maken met onmacht, maar met de beleidskeuze geen recherchepsychologen in stelling te brengen aan de wijkteams.  


Verschrikkelijk. Ik kan bijna niet zeggen hoe erg het was. Het werd alleen maar erger. De zaken werden zelfs omgedraaid, alsof ik de dader was. En dat jarenlang. Het was echt vreselijk [6].

Het artikel van de NOS bewijst dat wij ons niet in de luxe situatie bevinden dat er niets meer over dit onderwerp gezegd kan worden. Die kritiek gaat zeker komen, want de politietop kan slecht tegen kritiek. Men leidt de aandacht altijd af door te zeggen dat de medewerkers op de werkvloer ‘hun stinkende best’ doen. Dat trekt echt niemand in twijfel, maar wat iedereen wel in twijfel zou moeten trekken is de inzet van de politietop op dit thema, want zij is ervoor verantwoordelijk dat de slachtoffers nog steeds niets merken van ‘al die verbeteringen’. Tegen politiemensen die de bekende reflex van ontkenning van het probleem willen volgen, zeg ik het volgende: de kern van het probleem is niet opgelost, want de belangrijkste factoren die de effectiviteit van het werkproces belaging determineren veranderen niet: de politiebureaucratie verandert niet, de politiecultuur verandert niet, de waan van de dag verandert niet, het gebrek aan kennis op de werkvloer verandert niet en de negatieve houding ten opzichte van de slachtoffers verandert niet. Kortom:


NA ELKE MOORD EN NA ELK RAPPORT VERANDERT ER MEER NIET DAN WEL…


Ontkennen heeft geen zin, want daardoor kon drie jaar na de moord op Linda van der Giesen de moord op Hümeyra plaatsvinden. En daarom schreef minister Grapperhaus in 2021 aan de Tweede Kamer dat er nog veel moest gebeuren. En daarom meldde het CBS in 2023 dat er in 2022 weer 48 vrouwen werden vermoord, een groot deel door een ex-partner. En daarom kwam de NOS op 11 januari 2024 met het geciteerde artikel, waarin stond dat de aanpak nog altijd tekortschiet. Iemand die zegt dat de politie het werkproces belaging tegenwoordig op orde heeft, moet zijn/haar huiswerk overdoen. Laten wij daarom kijken naar hoe de politie de regie heeft geregeld, want alles valt of staat met goede regie.


No pain, no gain!

 

[1] Bekend gezegde in politiekringen

[2] Brief van minister dr. F. Grapperhaus aan de Tweede Kamer, d.d. 28 juni 2021.

[3] Gestalkt. Gezien. Gehoord? Rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid. November 2023.  

[4] Ontwikkelagenda Veiligheid Voorop. Themanummer verdieping. (Ex-partner) stalking. Juli 2022.

[5] Brief aan de Tweede Kamer van minister dr. F. Grapperhaus, d.d. 28 juni 2021.

[6] Anoniem slachtoffer over het optreden van de politie.